De Cuijkse molen door de eeuwen heen.
Samengesteld door Stefan Willems.
Korenmolen Jan van Cuijk 1860 (1868)
Aan de Heerstraat 4 staat de ronde stenen beltmolen met de naam “Jan van Cuijk”. Eigenlijk hoort de molen tot het kerkdorp Sint Agatha, maar sinds de sloop van de enige andere molen in Cuijk in de Eerste Wereld oorlog, spreekt men van de Cuijkse molen.
Volgens de baard is de huidige Jan van Cuijk in 1860 gebouwd. Uit een historisch onderzoek is gebleken dat dit jaartal niet juist is, want uit oude archief stukken blijkt dat de uit Venlo afkomstige molenbouwer van de Steen in 1869 een molen 3 km buiten St. Agatha aan de doorgaande weg naar Cuijk bouwde.
De eerste eigenaar is volgens het kadaster Josephus van der Steen (1838-1916) hij kocht op 21 september 1868 twee stukken bouwland op de ”Kouwenberg” dat eigendom is van vrouwe Oliviera Cavellier van Adrichem, echtgenoot van jonkheer Louis van Sasse van Ysselt. De bouwperiode van de molen ligt daarmee tussen juni 1868 en september 1869. De molen wordt in het kadaster opgenomen als windgraanmolen en erf onder nummer C913. Tijdgenoten zullen de molen gekend hebben als de “ Hagelkruische molen”, omdat de molen aan het Hagelkruis lag aan de weg naar St. Agatha.
1869: Josephes van der Steen
Josephus van der Steen lijkt van het bouwen en verkopen van molens zijn werk te hebben gemaakt. Van der Steen werd in 1836 geboren te Venlo. Hij trouwt in 1859 met Maria Catharina Seitz (1833 – 1908 uit Alpen (Duitsland). In Alpen bouwt van der Steen voor zover bekent zijn eerste molen, de Bönninghardter Mühle. In 1867 bouwt Van der Steen een wind gedreven olie en korenmolen in zijn geboorteplaats Venlo, die hij meteen na de bouw verkoopt. Van der Steen vestigt zich op 8 juli 1896 te Linden. Het volgend jaar koopt hij hier grond waar de stellingmolen van Linden op wordt gebouwd. Mogelijk heeft de bouw van de molen in Cuijk hem de opdracht voor een molen in Linden opgeleverd. In 1877 gaat Van der Steen met zijn gezin terug naar Venlo. Hij verkoopt de Lindense molen en bouwt in Venlo een nieuwe molen aan de zuidsingel. Deze molen brandt in 1883 af maar wordt nogmaals door Van der Steen opgebouwd. Josephus van der Steen overlijdt in 1916 te Venlo.
1877-1881: Gerardus Derks en Pieter Isaak Groen
Na het gereed komen van de molen werd op 31 mei 1869 de molen verkocht aan Gerard Derks, geboren in 1842. Deze neemt de molen en twee percelen bouwland van ruim 20 roeden over van der Steen voor een bedrag van 3800 gulden. Bij de molen wordt ook verkocht ” zeilen, scherpgereedschap, schalen en gewichten en verder alle roerende zaken die zich op of in de molen bevinden. Derks vestigt zich op 1 oktober 1869 te Cuijk op het Hagelkruis 62, blijkbaar het adres van de molen. Mogelijk bouwt hij er in 1876 een gebouw bij, want in dit jaar staat er een aantekening ‘gebouwd’ in het kadaster.
Op 1 april 1881 leent Gerardus een bedrag van 2200 gulden van Pieter Isaak Groen. Als onderpand dienen zijn roerende goederen, die naast de wind- graan en schorsmolen bestaan uit een huis, erf en schuur. Derks verplicht zich daarbij tot het afsluiten van een brand verzekering. Wanneer de jaarlijkse rente niet voldaan wordt, kan de schuldeiser de gehele som opeisen, en beslag leggen op de goederen die als onderpand dienen.
In 1881 wordt Pieter Isaak Groen de nieuwe eigenaar van de wind, graan en schorsmolen. Het is niet bekend of de molen gekocht is of dat Derks zijn verplichtingen aan Groen niet kon nakomen. In de tussenliggende jaren komen namelijk wel een aantal royementen op naam van Groen voor. Derks vertrekt in ieder geval op 3 juli 1881 naar Mook met zijn gezin.
De uit Amsterdam afkomstig Groen heeft de molen nooit zelf bemalen, daarvoor trok hij een molenaar van elders aan: de Beerse Vincent van Riet. Van Riet vestigt zich volgens het bevolkingsregister namelijk op 12 juli 1881 op het Hagelkruis 62. Van 1885 tot zijn overlijden in 1901 was Pieter Isaak Groen, burgemeester van Cuijk voor zijn aantreden had hij de molen al verkocht. Dit moet voor 1884 zijn geweest, want in dat jaar besteld Vincent van Riet bij de firma Pot een nieuwe molenroede.
1884-1893: Vincentius van Riet en Willem van der Stappen
In 1884 wordt Vincentius Lambertus van Riet de nieuwe eigenaar van de Hagelkruise molen. Van Riet is een zoon van molenaar Wilhelmus van Riet uit Beers. Een aankoop akte is niet terug te vinden in het archief. Wel is er op 9 augustus 1884 sprake van het doorhalen van een hypotheek door Groen. Nog dit zelfde bestelt Van Riet een nieuwe binnenroede bij de firma Pot in Elshout bij Kinderdijk. In het potboek zijn de bestel specificaties terug te vinden. In de aantekeningen komt de naam Schuurmans voor. Mogelijk is dit de molenaarsknecht Johannes Schuurmans die voor Geradus Derks werkt, zoals vermeld in het bevolkingsregister.
Later ging de molen nog over in eigendom naar Willem van der Stappen. Dit vond plaats op 3 mei 1893. Al op 4 mei 1899 verliet van der Stappen de molen en vestigde zich in Cuijk als bakker. De molen verkoopt hij dan aan de Mookse herbergier Gerard Willems.
1899-1943: Familie Willems.
Gerardus Willems (1839-1907), herbergier en molenaar van beroep, is afkomstig uit Mook. Blijkbaar is Gerardus vanaf 1905 niet meer in staat zelf te malen. De wind, graan en schors molen wordt dan voor de helft eigendom van zijn vrouw Johanna Geertruda Linssen. Geboren in 1850. En voor de andere helft van hun kinderen Helena Gerarda (1883), Peterus Antonius (1884) Joseph Marinus (1888), Marinus Gerardus (1898). Dochter Helena stond in 1899 al als molenaar vermeld in het bevolkingsregister en komt nu weer thuis wonen, om op de molen te helpen. In 1905 werden de schorsstenen verkocht en vervangen voor een koppel Duitse stenen aldus een advertentie in het weekblad De Molenaar Geradus overlijdt in 1907. In 1909 vraagt de weduwe Johanna Willems-Linssen tweemaal een vergunning aan voor het oprichten van een graanmaalderij met een petroleum-benzine motor van 18 pk. In 1913 wordt het perceel uit gebreid met een are land.
Het geslacht Willems zou de molen tot in de tweede wereldoorlog in bezit houden.
De in 1884 geboren Petrus Willems erfde de molen in 1918. Samen met zijn broer Antoon werkte hij op de Jan van Cuijk. In 1938 wordt er door Petrus nog een vergunning aangevraagd om zijn korenmaalderij uit te mogen breiden.
De oorlog ging aan de Jan van Cuijk niet geruisloos voorbij. In de meidagen van 1940 kwam de molen onder Duits vuur te liggen. De beschadigingen aan de molen vielen mee. De aan de linkerzijde van de molen gelegen schuur werd door de Duitsers in brand gestoken waarbij het vuur oversloeg naar de staart van de molen. Molenaar Willems wist uiteindelijk deze brand met lampetkannen te doven, anders was wellicht de molen geheel afgebrand.
In 1941 werd de molen gerestaureerd. Hij kreeg hierbij zijn witte uiterlijk en de van Bussel-stroomlijnneuzen (een wiekverbetering om meer rendement uit de wind te halen).
Het huidige pakhuis werd aangelegd en verving de belt aan de oostzijde. Op 21 november 1942 werd de molen heropend.
In dit zelfde jaar overleed molenaar Petrus Willems. De weduwe Gertruda Willems – Bernards verhuurde de molen aan hun neef Gerard Willems uit Boxmeer. Hij was de zoon van Sjef Willems, een broer van de overleden Petrus Willems welke molenaar was te Boxmeer. In 1943 stopte deze Gerard Willems met het molenaarsbedrijf.
1943- 1972 Josephus Kessels.
Op 15 juni 1943 nam Sjef Kessels, de grootvader van Stefan Willems (een van de huidige molenaars van de Jan van Cuijk), de molen over van Gertruda Willems – Bernards. De uit Heijen afkomstige molenaar kocht in 1931 samen met zijn broer Martien de molen in Heijen. De beide van oorsprong uit Meerlo afkomstige molenaars bemaalden samen deze molen. Sjef Kessels, die ondertussen trouwde met Maria Derksen, verliet na een boedelscheiding in 1943 de Heijense molen en huurde in Cuijk de pas gerestaureerde molen. In 1944 dient Gertruda Willems- Bernhards, de weduwe van Petrus Willems, een aanvraag in voor het oprichten van een gebouw dienende tot berging van veevoederproducten en het plaatsen van vee op perceel C1756. Deze vergunning wordt toegekend.
Dagelijks kwam hij op de fiets van Heijen naar Cuijk, totdat het tijdelijke woonhuis onder in het pakhuis gereed was.
In De Molenaar is een verslag te vinden over het nieuwe uiterlijk van de korenmolen. ‘Deze molen is van binnen en buiten mooi bepleisterd, met als het pahuis er om heen de afgegraven zandbelt. Het pakhuis is voorzien van een gewapend betonnen dak, dat als zwicht stelling dienst doet. Aan een zijde van het pakhuis heeft de huurder de Heer Kessels- een mooie woning laten inrichten. De molen is verder voorzien van een korte eiken houten spruit, met 4 Amerikaanse grenen schoren, kruilier, nieuwe covelins ( keuvelen) en achter kap opstand, afwaterend gebouwd. Het kapdek is bestrooid met blauwe leislag, na eerst met Rufix te zijn bestreken. In de molenromp zijn nieuwe stalen ramen geplaatst.
Mulder Kessels had niet lang plezier van de molen. Tijdens de Geallieerde operatie Market Garden wisten Amerikaanse paratroepen van de 82e parachute-brigade Cuijk snel te veroveren. De overzijde van de Maas bleef echter in Duitse handen. Van achter de spoorlijn beschoot de Amerikaanse artillerie Mook onophoudelijk. Op hun beurt beschoten de Duitsers Cuijk van over de Maas.
Molenaar Kessels verbleef in deze periode met zijn gezin in de Achterhoek. Na de oorlog is Sjef Kessels helemaal van uit deze streek terug gefietst, op een fiets die voorzien was van zogenaamde anti-knalbanden. Deze banden bestonden uit massieve repen rubber die om de fietsvelgen gespannen waren, want luchtbanden waren tijdens en direct na de oorlog niet beschikbaar.
De korenmolen Jan van Cuijk, die dicht aan de Maas ligt, kreeg enkele voltreffers te verwerken tijdens de eerder genoemde gevechten. Deze veroorzaakten twee grote gaten in de molenromp en vernietigden bijna het gehele binnenwerk.
Een andere lezing van deze episode is dat er in de molen een zender stond die de op de Duitse vliegbasis in Volkel de vliegtuigen binnenloodste. Deze landingsbaan ligt in het verlengde van de witte molen, een duidelijk herkenningspunt vanuit de lucht. Het destijds aanwezige elektriciteitsnet zou gemaakt zijn door de Duitsers. Deze zouden de molen met het terugtrekken van binnenuit hebben opgeblazen om zo de sporen uit te wissen. Op de foto's is te zien dat het steenpuin zich buiten de molen bevindt, wat dit verhaal zou onderschrijven.
Het wiekenkruis, dat immers net nieuw was, en de kap bleven gelukkig onbeschadigd. Wel was het een wonder dat de romp niet in elkaar zakte. Na de oorlog werd de schade snel hersteld.
Op 17 oktober is in het Vakblad De Molenaar te lezen dat de molen hersteld kon worden met hulp van de wederopbouwdienst. De werkzaamheden werden uitgevoerd door molenmaker van de Lokkant uit Beers. De stroomlijnneuzen werden daarbij uitgerust met remkleppen.
In deze zelfde periode verhuisde het molenaars- gezin van de woning in het pakhuis naar de 100 meter zuidelijker gelegen molenaarswoning. In 1955 koop Kessels de molen. In deze periode zijn er weer onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk.
Met subsidie van de gemeente (256,50 gulden) en de provincie en het rijk (855,00 gulden) kunnen de werkzaamheden gestart worden. Voorwaarde is wel dat de Heer Kessels de molen tot 1 april 1961 in gebruik moet houden. Vereniging de Hollandsche molen bemiddelt bij de subsidie en hun technisch adviseur Arie de Koning adviseert over de werkzaamheden, die worden uitgevoerd door Huub Beijk uit Afferden. Het aswiel en de bonkelaar krijgen een nieuwe gang kammen, en het spoorwiel deels ook. De taats van de koning en de zeilen worden vernieuwd. Er wordt een nieuwe luitafel geplaatst en het luirad wordt hersteld, tenslotte worden de deuren opnieuw opgeklampt, een trap gerepareerd en de molen geschilderd. Volgens de begroting van Beijk.
Onderin de molen wordt een mechanische maalderij geïnstalleerd. En wordt de molen hersteld met subsidie van het rijk en de Hollandsche molen. De werkzaamheden begroot en uitgevoerd door de firma Beijk bedroegen 4164 gulden. Welke werkzaamheden uitgevoerd zijn is niet duidelijk.
In 1959 werden de onderhoudskosten voor molenaar Kessels toch te groot. Vooral het schilderwerk werd te duur. De gemeente wint daarop advies in bij de Hollandsche molen. De vereniging wil eerst een overzicht zien van de sinds 1953 gemaakte onderhoudskosten. Bij controle blijkt dat Kessels het onderhoud aan de molen steeds goed heeft uigevoerd. De gemeente weigert uiteindelijk toestemming te geven voor de sloop van deze nog in goede staat verkerende molen.
Op deze manier kon Kessels het toch nog redden tot 1972. Toen was het voor hem niet meer mogelijk om de molen te onderhouden en schoot de gemeente Cuijk te hulp door de inmiddels op de monumentenlijst geplaatste molen te kopen.
1972- heden: Gemeente Cuijk als eigenaar.
Molenaar Kessels huurde nu de molen van de gemeente Cuijk voor een bedrag van 250 gulden per jaar en heeft zo zijn bedrijf nog enkele jaren kunnen voortzetten. Ondertussen is de gemeente Cuijk aan het onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de molen een herbestemming te geven. Die nu valt in het plan “Padbroek 1” waarin de gemeente de molen wil integreren. De gemeente maakt onderscheid tussen het bovenste gedeelte van de molen, dat ze volledig willen handhaven, en het onderste deel, waar eventueel een andere functie aan te geven is. Verschillende gegadigden dienen zich aan, om in de molen te wonen en/of te werken.
Uiteindelijk besluit de Gemeente de molen weer maalvaardig te maken. Voor de restauratie worden de Heren de Koning van de Hollandsche molen en Korpershoek van de rijksdienst van monumentenzorg geraadpleegd. Molenmaker Beijk stelt in 1975 weer een kostenraming op voor diverse werkzaamheden, dat neerkomt op 35.000 gulden. Omdat de subsidie mogelijkheden van het rijk zijn uitgeput voor de komende jaren besluit de gemeente Cuijk de restauratie in fases uit te voeren. In eerste instantie wordt de kap gerestaureerd in 1973 voor een bedrag van 3000 gulden. Het wiekenkruis en herstel aan het metselwerk komen een jaar later aan het bod. Vanuit de rijksdienst voor de monumentenzorg wordt steeds toezicht uitgeoefend op de werkzaamheden.
Na het herstel werd de molen op 22 juni 1974 officieel geopend door de toenmalige burgemeester Hennekens van Cuijk. Molenaar Kessels lichtte samen met de burgervader de vang van de molen. Al snel draaide de molen fier zijn rondjes en leverde zo de vijftig paardenkrachten, die nodig zijn om het koren te malen. Molenaar Sjef Kessels liet de molen bijna dagelijks draaien.
In 1977 kwam vrijwillig molenaar Niek Wortman op de Jan van Cuijk. Samen met Sjef Kessels verzorgde hij de opleiding voor zestien vrijwillig molenaars. Gezegd kan worden dat Niek Wortman in samenwerking met Sjef Kessels de animator is geweest van het hele molengebeuren in het Land van Cuijk. Molenaar Kessels die natuurlijk zeer bedreven was in het werken met de molen, verzorgde de opleiding voor vrijwillig molenaar. Vele praktische zaken werden door Kessels overgebracht op de leerlingen.
Ook wordt in 1977 en nieuwe windpeluw van eikenhout en een nieuwe lange spruit gestoken. Deze spruit was gebarsten en onbruikbaar geworden. In de jaren erna worden nog regelmatig herstelwerkzaamheden uitgevoerd aan de molen.
De gehele molenwereld was ook van slag toen Sjef Kessels door een noodlottig ongeval op eerste kerstdag 1978 kwam te overlijden. Jammer genoeg heeft hij de afsluiting van de molenaarsopleiding niet meer mogen meemaken.
Na het overlijden van mulder Kessels nam Niek Wortman het beheer over. Bij gestaan door diverse vrijwilliger molenaars die in opleiding waren tot molenaar. In 1983 slaagde Ben Verheijen voor zijn opleiding. Vanaf deze tijd staat de molen onder toeziend oog van Verheijen, hij laat de molen regelmatig draaien en stelt deze open voor bezoekers op de zaterdagochtenden.
In maart 1985 geeft de gemeente Cuijk, Beijk opdracht om het wiekenkruis te vervangen en een aantal balken in de kap te restaureren. Eind 1995 wordt de molen nog voorzien van een nieuwe stuclaag, dit moet een einde maken aan de vochtproblemen.
2001 – heden: Molenaars Willems en Reijnders
In 2001 komt Stefan Willems op de molen als molenaar. Hij is de kleinzoon van Sjef Kessels, de laatste vakmulder van de Jan van Cuijk. Net zoals zijn grootvader heeft Stefan een passie voor het malen. In 2005 liet hij de molen geheel weer in maalvaardige staat terug brengen. Molenstenen die tot die tijd alleen maar gebruikt konden worden om veevoer te malen, werden gerestaureerd en voorzien van een nieuw scherpsel welke het vanaf dat moment de molenstenen geschikt maakte om meel voor menselijke consumptie te vermalen.
In 2006 wordt het dakbeschot van de molen nog vervangen evenals een nieuw staartwerk aangebracht.
In 2010 is het pakhuis van de molen nog grondig gerestaureerd en ook in dit jaar is er een jubileumfeest gevierd; het “150 jaar” bestaan van de molen.
Ondertussen is er in het pakhuis van de molen een heuse molenwinkel ontstaan, waar molen en streekproducten worden verkocht. In 2011 sluit molenaar Willems zich aan bij het Ambachtelijke Korenmolenaars Gilde om zo nog meer draagkracht te krijgen om de molen te gebruiken waarvoor deze gebouwd is, namelijk het malen van meel.
In 2012 heeft de gemeente Cuijk, Johan Reijnders, aangesteld als 2e molenaar van de Jan van Cuijk.
De molenaars Willems en Reijnders hebben in het verleden veel samen gewerkt op diverse molens in de regio.
In het verenigingsblad van Molenvrienden Land van Cuijk schreef molenaar Stefan Willems eens het volgende stukje:
Mijn grootvader Sjef Kessels kon koren malen met de ogen dicht.
Toen mijn grootvader Sjef Kessels in 1977, samen met Niek Wortman, begon met de opleiding van vrijwillig molenaar in het Land van Cuijk werd er regelmatig gevraagd aan hem of hij de aspirant molenaars goed kon leren malen. “Je moet twee jaar lang elke dag op de molen zijn en als je het in de vingers hebt dan leer je het wel” was zijn antwoord.
Als molenaarskleinzoon zag ik hem aan de maalbak staan, in de ene hand had hij de licht, een touw waarmee hij de bovenste steen kon lichten, en met de andere hand voelde hij of het meel goed gemalen was. Goed malen is een hele kunst en mijn grootvader kon koren malen met zijn ogen dicht. Het gemalen meel werd opgevangen in zakken waar Kessels naam opgedrukt stond. Deze zakken mocht ik dan als jongen van 4 jaar samen met mijn vader, die werkzaam was in het molenaarsbedrijf, met de oude Opel Blitz wegbrengen naar de boeren in de wijde omtrek. Als ik nu, ruim dertig jaar later, door de molen loop, zie ik dit nog allemaal in mijn gedachten gebeuren. Alleen nu zonder mijn grootvader Sjef de mulder zoals hij in Cuijk genoemd werd.
Ik vraag me weleens af hoe hij het gevonden zou hebben, als hij wist dat zijn kleinzoon nu molenaar is op de Jan van Cuijk.
Hij eindigt zijn verhaal met de woorden:
Verder hoop ik nog lang de bezoekers van deze molen te kunnen vertellen: “Mijn grootvader Sjef Kessels kon koren malen met de ogen dicht.”